Voeding waar zaadetende papegaaien om vragen
Jos van Himbergen
Vogels in de vrije natuur leven in een biotoop. Hierin zijn alle voorwaarden - tijd, licht, temperatuur, voeding, nestgelegenheid etc. - aanwezig om zich te kunnen voortplanten. Door natuurgeweld of menselijk ingrijpen kan een biotoop zodanig veranderen, dat de randvoorwaarden voor overleven en voortplanting van vogels worden verstoord en ze gedoemd zijn uit het biotoop te verdwijnen. Het aanschouwen en leren begrijpen van hoe mooi de natuur in elkaar zit, dwingt respect af en geeft ons een onuitputtelijke bron van informatie. Vogels in de vrije natuur leven in een steeds terugkerende cyclus van rust-, kweek- en ruiperiode. De voortplanting vindt doorgaans plaats als de randvoorwaarden gunstig zijn. Meestal ontstaan deze na een vochtrijke periode en bij toename van licht en temperatuur en komt er een voldoende gevarieerde voeding in het biotoop tot ontwikkeling.
Zo zullen zaadetende vogels niet alleen zaden eten, maar ook dierlijke voedermiddelen (larfjes, insecten, termieten, etc.) tot zich nemen in de periode dat de jongen worden grootgebracht. Ontbreekt dit dierlijke voedsel of is het onvoldoende aanwezig - bijvoorbeeld doordat de weersomstandigheden drastisch veranderen - dan blijkt dat de jongen niet altijd worden grootgebracht.
Zoals gezegd, kunnen we van de natuur veel leren. Charles Munn, een Amerikaanse bioloog heeft in de tachtiger jaren de gewoonten en eigenschappen van ara's in het tropische regenwoud bestudeerd.
Één van zijn bevindingen werd in de National Geographic (januari 1994) als volgt omschreven: "We discovered that macaws break through the pulp of fruits to get directly to the seeds, which they crack and eat. They also eat the pulp of some fruits and occasionally flowers and leaves. But their main goal is seeds, making macaws unlike most birds in the tropical forest."
Ondubbelzinnig staat hier omschreven, dat ara's van nature zaadetende vogels zijn en daarnaast ook wel wat vochtrijke voedermiddelen (fruit, bladeren etc.) tot zich nemen. Toch hoor je wel eens vertellen, dat ara's fruiteters zijn: een bijbehorende foto van een ara met een stuk fruit in de poot moet deze suggestie kracht bijzetten. Op subtiele wijze wordt de vogelkweker door deze misinformatie op het verkeerde pad gestuurd.
Elk vogeltje zingt niet alleen zijn eigen lied, maar eet ook zoals het gebekt is. De bek (snavel) van de vogel geeft een eerste indicatie tot welke voedselgroep de vogelsoort behoort. Zo kennen we o.a. zaadeters, vleeseters, insecteneters, viseters, vruchteneters en nectareters.
Een papegaai heeft een grote krachtige snavel om zowel kleine als grotere zaden en noten van de schil te ontdoen. De gepelde pit vindt zijn weg door het inwendige verteringsstelsel. Deze bestaat uit een krop, slokdarm, klier- en spiermaag, gevolgd door het darmstelsel alwaar de afgebroken (verteerde voedingsstoffen) in de bloedbaan worden opgenomen. De overige (niet-verteerde) bestanddelen worden via de cloaca afgevoerd. Dit verteringsstelsel is een specifiek kenmerk van de zaadetende vogel. Hij wil een zaadje kunnen pellen, heeft een krop om het gepelde zaadje voor te weken en een klier- en spiermaag om deze verder te verteren tot opneembare voedingsstoffen. Een gegeven dat zaadetende vogels van nature hebben meegekregen en dat de vogelliefhebber dient te respecteren.
Tot deze conclusie ben ik midden jaren '80 gekomen. Nog voordat er in Europa pellets op de markt waren, heb ik me beroepshalve beziggehouden met de ontwikkeling van geëxtrudeerde pellets voor papegaaien. Uiteindelijk ben ik tot de slotsom gekomen dat het alleen pellets verstrekken aan zaadetende vogels, nooit een optie mag zijn. Hoe goed bedoeld ook - elk brokje heeft dezelfde samenstelling - kan het nooit een volwaardig alternatief worden voor zaadetende vogels.
Hier kom ik weer terug op het gegeven: respect hebben voor de natuur. Het feit dat wij zaadetende vogels in avi-cultuur houden en tot voortplanting willen brengen, geeft ons niet het recht het geëigende basisvoedsel aan deze vogelsoorten te onthouden. Zij hebben immers deze bek, krop, klier- en spiermaag niet voor niets.
Het enkel voeren van geëxtrudeerde brokken leidt tot een verhoogde wateropname, minder goede werking van krop, klier- en spiermaag en daarmee wordt de integriteit van de zaadetende vogel aangetast.
Het doet er niet toe of het wel of niet wetenschappelijk bewezen is of de spijsvertering wel of niet degenereert. Het feit alleen al dat de functie niet meer normaal verloopt houdt in, dat te zijner tijd het inwendige van de zaadetende vogel structureel is veranderd. In groter verband spreken we van evolutie. Dit kan nooit onze bedoeling zijn.
Daarnaast leidt de opname van geëxtrudeerde brokken tot een verhoogde wateropname. Tot op heden wordt dit door sommigen verklaard door het hoge mineralengehalte (zouten) van geëxtrudeerde pellets. Dat deze verklaring onjuist is, heb ik reeds tijdens mijn onderzoek midden jaren tachtig ondervonden.
Met behulp van een eenvoudige macroscoop constateerde ik, dat de structuur van de korrels opzwelt (in volume toenemen) na het toevoegen van enkele druppels water, nog voordat een papegaai het brokje had gezien. Vervolgens werden met behulp van een elektronenmicroscoop aan de Kansas State University opnamen gemaakt, waarbij mijn bevindingen werden bevestigd. De structuur van het geëxtrudeerde korreltje is namelijk niet volledig ontsloten. Dit is inherent aan het extrusie-proces, dat in enkele minuten tot stand komt. Dit staat in schril contrast met een conventioneel bakproces, waarbij een zeer geleidelijke ontsluiting van het zetmeel en de eiwitten plaatsvindt tijdens het rijsproces en welke in de oven wordt bestendigd. Dit ontsluitingsproces duurt minimaal een uur.
Instinctiefmatig nemen vogels in de vrije natuur het juiste voedsel tot zich om de jongen te kunnen grootbrengen. Hierbij zijn zij afhankelijk van de beschikbaarheid van het juiste voedsel. Zaden, noten, vochtrijke voedermiddelen, dierlijke voedermiddelen (insecten, larven, termieten, etc.).
Het opnemen van voedsel beperkt zich niet alleen tot het voldoen van de voedingsbehoefte. Het opnemen van voedsel is ook een sociale bezigheid, d.w.z. contact met soortgenoten, het van-elkaar-leren, etc.
Bij in-gevangenschap-gehouden zaadetende vogels (avicultuur) dient men met respect voor de vogelsoort een soortgelijk voedselrantsoen aan te bieden. Dit houdt in dat een gevarieerd dagrantsoen wordt samengesteld, waarin zaden de basis vormen. De vertering van zaden houdt de specifieke eigenschap van het verteringsstelsel bij de zaadetende vogel in stand.
Allereerst pelt de papegaai het zaadje, omdat de schil hoofdzakelijk uit onverteerbare bestanddelen bestaat. Het gepelde zaadje komt vervolgens in de krop, waarin de verteringssappen met daarin opgeloste enzymen (amylasen) het zetmeellichaam afbreken tot brokstukjes om dan verder haar weg te vinden naar de klier- en spiermaag. In de kliermaag en daarna in de spiermaag worden wederom spijsverteringssappen met enzymen afgescheiden die dezaadbestanddelen verder verteren (verkleinen) tot opneembare voedingsstoffen. Zo wordt het zetmeel uiteindelijk afgebroken tot glucose en het voedingseiwit wordt afgebroken tot aminozuren.
De werking van de spiermaag, welke bestaat uit een stevige spiermaagwand, wordt ondersteund door scherpe kiezeltjes, die door de papegaai worden opgenomen. Door de samentrekkende en uitgaande beweging van de spiermaagwand wordt het oppervlak van de voedselbrij met behulp van de scherpe maagkiezeltjes in de spiermaag vergroot, waardoor de enzymen nog beter in staat zijn het voedsel te verteren. Dit is een unieke eigenschap, eigen aan de zaadetende papegaai.
Om deze reden kan een geëxtrudeerde korrel nooit een volwaardig alternatief zijn voor zaden voor wat betreft het optimaal functioneren va de spiermaag c.q. de spijsvertering.
In de kweek- en ruitijd nemen zaadetende vogels doorgaans een meer gevarieerde voeding tot zich. Naast zaden worden ook dierlijke voedermiddelen opgenomen, zoals insecten, larfjes etc. In deze dierlijke voedermiddelen zijn meer noodzakelijke voedingsstoffen aanwezig. Kortom de voedselopneme in kweek- en ruiperiode verschilt wezenlijk met die van de rustperiode.
Daarom wordt in kweek- en ruitijd dagelijks een (aanvullend) zachtvoer verstrekt, waarin alle voedingsstoffen (vitaminen, mineralen en dierlijke eiwitbronnen) voldoende aanwezig zijn om de tekorten van de zaden aan te vullen. Levende dierlijke eiwitbronnen (bijv. meelwormen) of gedroogde insecten kunnen gedurende de eerste levensweken extra worden verstrekt.
In de rustperiode, wanneer het voedselaanbod minder gevarieerd is, kan met 2 maal per week verstrekken van dit zachtvoer worden volstaan. Papegaaien die volgens de hier omschreven wijze worden verzorgd, ondergaan een soortgelijke voedingscyclus als hun soortgenoten in de vrije natuur. Dit zijn wij als vogelliefhebber op zijn minst "verplicht".
Kalk (=calcium), fosfor en vitamine D3 zijn essentieel voor een goede ontwikkeling van het beenderstelsel van de jonge papegaaien. De behoefte aan kalk verschilt in de diverse levensperioden. Bij jonge papegaaien is deze veel hoger dan voor volwassen papegaaien. Ook een pop heeft in de broedperiode een duidelijk hogere behoefte. Een te hoog calciumgehalte van de voeding heeft een negatieve invloed op de vertering. Geextrudeerde brokken kunnen ook om deze reden dan nooit als een volledige voeding worden beschouwd.
Het houden van en kweken met papegaai-achtigen begint met het respecteren van de specifieke eigenschappen van deze vogelsoorten. De meeste door ons gehouden papegaaien zijn zaadetende vogels met een speciaal daarop ingesteld verteringskanaal. Elke periode (kweek, rui en rust) kent zijn eigen specifieke voedingsbehoeften. Deze kunnen niet krampachtig worden samengeperst in een geextrudeerd brokje. Voeding is geen "wondermiddel" bestaande uit hapklare brokken.
Een gevarieerd dagrantsoen bestaande uit een goede mengeling van zaden, zachtvoer, een weinig vochtrijk voer (fruit etc.), grit en scherpe maagkiezel blijft een verantwoorde basis voor een succesvolle kweek van zaadetende papegaai-achtigen. Het in gecontroleerde hoeveelheden verstrekkken van voedsel (rantsoeneren) bevordert een evenwichtige voedselopname.
Zo zullen zaadetende vogels niet alleen zaden eten, maar ook dierlijke voedermiddelen (larfjes, insecten, termieten, etc.) tot zich nemen in de periode dat de jongen worden grootgebracht. Ontbreekt dit dierlijke voedsel of is het onvoldoende aanwezig - bijvoorbeeld doordat de weersomstandigheden drastisch veranderen - dan blijkt dat de jongen niet altijd worden grootgebracht.
Zoals gezegd, kunnen we van de natuur veel leren. Charles Munn, een Amerikaanse bioloog heeft in de tachtiger jaren de gewoonten en eigenschappen van ara's in het tropische regenwoud bestudeerd.
Één van zijn bevindingen werd in de National Geographic (januari 1994) als volgt omschreven: "We discovered that macaws break through the pulp of fruits to get directly to the seeds, which they crack and eat. They also eat the pulp of some fruits and occasionally flowers and leaves. But their main goal is seeds, making macaws unlike most birds in the tropical forest."
Ondubbelzinnig staat hier omschreven, dat ara's van nature zaadetende vogels zijn en daarnaast ook wel wat vochtrijke voedermiddelen (fruit, bladeren etc.) tot zich nemen. Toch hoor je wel eens vertellen, dat ara's fruiteters zijn: een bijbehorende foto van een ara met een stuk fruit in de poot moet deze suggestie kracht bijzetten. Op subtiele wijze wordt de vogelkweker door deze misinformatie op het verkeerde pad gestuurd.
Elk vogeltje zingt niet alleen zijn eigen lied, maar eet ook zoals het gebekt is. De bek (snavel) van de vogel geeft een eerste indicatie tot welke voedselgroep de vogelsoort behoort. Zo kennen we o.a. zaadeters, vleeseters, insecteneters, viseters, vruchteneters en nectareters.
Een papegaai heeft een grote krachtige snavel om zowel kleine als grotere zaden en noten van de schil te ontdoen. De gepelde pit vindt zijn weg door het inwendige verteringsstelsel. Deze bestaat uit een krop, slokdarm, klier- en spiermaag, gevolgd door het darmstelsel alwaar de afgebroken (verteerde voedingsstoffen) in de bloedbaan worden opgenomen. De overige (niet-verteerde) bestanddelen worden via de cloaca afgevoerd. Dit verteringsstelsel is een specifiek kenmerk van de zaadetende vogel. Hij wil een zaadje kunnen pellen, heeft een krop om het gepelde zaadje voor te weken en een klier- en spiermaag om deze verder te verteren tot opneembare voedingsstoffen. Een gegeven dat zaadetende vogels van nature hebben meegekregen en dat de vogelliefhebber dient te respecteren.
Tot deze conclusie ben ik midden jaren '80 gekomen. Nog voordat er in Europa pellets op de markt waren, heb ik me beroepshalve beziggehouden met de ontwikkeling van geëxtrudeerde pellets voor papegaaien. Uiteindelijk ben ik tot de slotsom gekomen dat het alleen pellets verstrekken aan zaadetende vogels, nooit een optie mag zijn. Hoe goed bedoeld ook - elk brokje heeft dezelfde samenstelling - kan het nooit een volwaardig alternatief worden voor zaadetende vogels.
Hier kom ik weer terug op het gegeven: respect hebben voor de natuur. Het feit dat wij zaadetende vogels in avi-cultuur houden en tot voortplanting willen brengen, geeft ons niet het recht het geëigende basisvoedsel aan deze vogelsoorten te onthouden. Zij hebben immers deze bek, krop, klier- en spiermaag niet voor niets.
Het enkel voeren van geëxtrudeerde brokken leidt tot een verhoogde wateropname, minder goede werking van krop, klier- en spiermaag en daarmee wordt de integriteit van de zaadetende vogel aangetast.
Het doet er niet toe of het wel of niet wetenschappelijk bewezen is of de spijsvertering wel of niet degenereert. Het feit alleen al dat de functie niet meer normaal verloopt houdt in, dat te zijner tijd het inwendige van de zaadetende vogel structureel is veranderd. In groter verband spreken we van evolutie. Dit kan nooit onze bedoeling zijn.
Daarnaast leidt de opname van geëxtrudeerde brokken tot een verhoogde wateropname. Tot op heden wordt dit door sommigen verklaard door het hoge mineralengehalte (zouten) van geëxtrudeerde pellets. Dat deze verklaring onjuist is, heb ik reeds tijdens mijn onderzoek midden jaren tachtig ondervonden.
Met behulp van een eenvoudige macroscoop constateerde ik, dat de structuur van de korrels opzwelt (in volume toenemen) na het toevoegen van enkele druppels water, nog voordat een papegaai het brokje had gezien. Vervolgens werden met behulp van een elektronenmicroscoop aan de Kansas State University opnamen gemaakt, waarbij mijn bevindingen werden bevestigd. De structuur van het geëxtrudeerde korreltje is namelijk niet volledig ontsloten. Dit is inherent aan het extrusie-proces, dat in enkele minuten tot stand komt. Dit staat in schril contrast met een conventioneel bakproces, waarbij een zeer geleidelijke ontsluiting van het zetmeel en de eiwitten plaatsvindt tijdens het rijsproces en welke in de oven wordt bestendigd. Dit ontsluitingsproces duurt minimaal een uur.
Instinctiefmatig nemen vogels in de vrije natuur het juiste voedsel tot zich om de jongen te kunnen grootbrengen. Hierbij zijn zij afhankelijk van de beschikbaarheid van het juiste voedsel. Zaden, noten, vochtrijke voedermiddelen, dierlijke voedermiddelen (insecten, larven, termieten, etc.).
Het opnemen van voedsel beperkt zich niet alleen tot het voldoen van de voedingsbehoefte. Het opnemen van voedsel is ook een sociale bezigheid, d.w.z. contact met soortgenoten, het van-elkaar-leren, etc.
Bij in-gevangenschap-gehouden zaadetende vogels (avicultuur) dient men met respect voor de vogelsoort een soortgelijk voedselrantsoen aan te bieden. Dit houdt in dat een gevarieerd dagrantsoen wordt samengesteld, waarin zaden de basis vormen. De vertering van zaden houdt de specifieke eigenschap van het verteringsstelsel bij de zaadetende vogel in stand.
Allereerst pelt de papegaai het zaadje, omdat de schil hoofdzakelijk uit onverteerbare bestanddelen bestaat. Het gepelde zaadje komt vervolgens in de krop, waarin de verteringssappen met daarin opgeloste enzymen (amylasen) het zetmeellichaam afbreken tot brokstukjes om dan verder haar weg te vinden naar de klier- en spiermaag. In de kliermaag en daarna in de spiermaag worden wederom spijsverteringssappen met enzymen afgescheiden die dezaadbestanddelen verder verteren (verkleinen) tot opneembare voedingsstoffen. Zo wordt het zetmeel uiteindelijk afgebroken tot glucose en het voedingseiwit wordt afgebroken tot aminozuren.
De werking van de spiermaag, welke bestaat uit een stevige spiermaagwand, wordt ondersteund door scherpe kiezeltjes, die door de papegaai worden opgenomen. Door de samentrekkende en uitgaande beweging van de spiermaagwand wordt het oppervlak van de voedselbrij met behulp van de scherpe maagkiezeltjes in de spiermaag vergroot, waardoor de enzymen nog beter in staat zijn het voedsel te verteren. Dit is een unieke eigenschap, eigen aan de zaadetende papegaai.
Om deze reden kan een geëxtrudeerde korrel nooit een volwaardig alternatief zijn voor zaden voor wat betreft het optimaal functioneren va de spiermaag c.q. de spijsvertering.
In de kweek- en ruitijd nemen zaadetende vogels doorgaans een meer gevarieerde voeding tot zich. Naast zaden worden ook dierlijke voedermiddelen opgenomen, zoals insecten, larfjes etc. In deze dierlijke voedermiddelen zijn meer noodzakelijke voedingsstoffen aanwezig. Kortom de voedselopneme in kweek- en ruiperiode verschilt wezenlijk met die van de rustperiode.
Daarom wordt in kweek- en ruitijd dagelijks een (aanvullend) zachtvoer verstrekt, waarin alle voedingsstoffen (vitaminen, mineralen en dierlijke eiwitbronnen) voldoende aanwezig zijn om de tekorten van de zaden aan te vullen. Levende dierlijke eiwitbronnen (bijv. meelwormen) of gedroogde insecten kunnen gedurende de eerste levensweken extra worden verstrekt.
In de rustperiode, wanneer het voedselaanbod minder gevarieerd is, kan met 2 maal per week verstrekken van dit zachtvoer worden volstaan. Papegaaien die volgens de hier omschreven wijze worden verzorgd, ondergaan een soortgelijke voedingscyclus als hun soortgenoten in de vrije natuur. Dit zijn wij als vogelliefhebber op zijn minst "verplicht".
Kalk (=calcium), fosfor en vitamine D3 zijn essentieel voor een goede ontwikkeling van het beenderstelsel van de jonge papegaaien. De behoefte aan kalk verschilt in de diverse levensperioden. Bij jonge papegaaien is deze veel hoger dan voor volwassen papegaaien. Ook een pop heeft in de broedperiode een duidelijk hogere behoefte. Een te hoog calciumgehalte van de voeding heeft een negatieve invloed op de vertering. Geextrudeerde brokken kunnen ook om deze reden dan nooit als een volledige voeding worden beschouwd.
Het houden van en kweken met papegaai-achtigen begint met het respecteren van de specifieke eigenschappen van deze vogelsoorten. De meeste door ons gehouden papegaaien zijn zaadetende vogels met een speciaal daarop ingesteld verteringskanaal. Elke periode (kweek, rui en rust) kent zijn eigen specifieke voedingsbehoeften. Deze kunnen niet krampachtig worden samengeperst in een geextrudeerd brokje. Voeding is geen "wondermiddel" bestaande uit hapklare brokken.
Een gevarieerd dagrantsoen bestaande uit een goede mengeling van zaden, zachtvoer, een weinig vochtrijk voer (fruit etc.), grit en scherpe maagkiezel blijft een verantwoorde basis voor een succesvolle kweek van zaadetende papegaai-achtigen. Het in gecontroleerde hoeveelheden verstrekkken van voedsel (rantsoeneren) bevordert een evenwichtige voedselopname.